Magisch realisme van Pyke Koch
Het Centraal Museum wijdt vanaf november dit jaar een grootse tentoonstelling aan Pyke Koch (1901-1991). Pyke (Pieter Frans Christiaan) Koch is een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het neo- of magisch realisme in Nederland.
Een eigen voorstellingswereld
Kochs schilderijen van vervaarlijke vrouwen baarden opzien: met Mercedes de Barcelona (1930), Bertha van Antwerpen (1931) en De schiettent (1931) vestigde Koch zijn naam als kunstenaar die met een perfecte techniek een heel eigen voorstellingswereld wist te creëren, sinister, en bijtend ironisch. Zijn Nocturne (1930) veroorzaakte een schandaal. Het tempeltje bij nacht, op een pleintje ingeklemd tussen schaars aangelichte gevels, is immers een urinoir, een beruchte homo-ontmoetingsplek.
In de context van zijn tijd
In de tentoonstelling wordt Kochs werk getoond in de context van dat van zijn tijdgenoten – niet alleen van Nederlandse kunstenaars als Carel Willink, Raoul Hynckes en Charley Toorop, maar ook van Georg Grosz, Anton Räderscheidt en Christian Schad, als vertegenwoordigers van de Neue Sachlichkeit in Duitsland. Daarnaast schetsen korte documentaires, samengesteld door Ad van Liempt, tijdsbeelden. Op deze manier beoogt de tentoonstelling een dieper inzicht te geven, zowel in Kochs kunstenaarschap als in de politieke complexiteit van het Interbellum, de periode tussen de beide Wereldoorlogen. En daarmee ook Kochs bekentenis tot het fascisme in perspectief te zetten en bij te dragen aan de nuancering van het debat over ‘goed’ of ‘fout’ dat sinds 1945 niet is verstomd. Nu bovendien overal in Europa het rechts-populisme groeit en de antidemocratische stem steeds luider wordt, heeft een terugblik op het Interbellum aan urgentie gewonnen.
Een indrukwekkend oeuvre
Koch werd na de oorlog veroordeeld voor zijn fascistische sympathieën en mocht een jaar niet exposeren. Maar zijn vrienden en collega’s bleven hem trouw. In 1950 vertegenwoordigde hij met een paar collega’s Nederland op de 25ste Biënnale van Venetië. En in 1955 kreeg hij van Willem Sandberg, oud-verzetsman en directeur van het Amsterdamse Stedelijk Museum, een solo-presentatie. Inmiddels was hij nieuwe wegen in zijn werk aan het exploreren; hij schilderde een reeks portretten en voorstellingen die sterk refereren aan Piero della Francesca, een van de grote meesters van de vroege Italiaanse Renaissance. Ook revitaliseerde hij zijn voorliefde voor de zogeheten ‘naïeve’ kunst van Henri Rousseau. Diens Slapende zigeunerin (1897) vormde de inspiratiebron voor zijn Rustende slaapwandelaarster, waarvan hij tussen 1959 en 1971 vier versies schilderde. Koch bleef actief als kunstenaar tot 1980. Zijn laatste schilderij, De koorddanser III (1980), kan gezien worden als een metaforisch zelfportret, waarmee hij de balans opmaakte van zijn leven en werk. In een kale afgetakelde kamer met twee deuren, waarachter trappen naar beneden en naar boven leiden, balanceert een man met doek over zijn hoofd op het koord. Een desolate scène én een ontroerende finale van een indrukwekkend oeuvre. Deze tentoonstelling is mede mogelijk gemaakt door het Prins Bernhard Cultuurfonds.